- Gang
- Gang1〈m.; Gang(e)s, Gänge〉1 gang 〈ook culinaria en in huis〉 ⇒ loop, manier van lopen; werking 〈van machine〉2 tocht ⇒ wandeling3 boodschap4 〈techniek〉versnelling5 〈sport en spel〉ronde6 〈cricket〉innings7 〈techniek〉spoed 〈van schroef〉8 〈geologie〉(mijn-, erts)ader, gang♦voorbeelden:1 〈formeel〉 gemessenen Ganges • met afgemeten stappen, plechtstatigseinen (alten, gewohnten) Gang gehen • zijn (gewone) gang(etje) gaanim Gang(e), in Gang sein • (a) werken, in werking zijn; 〈 (b) figuurlijk〉aan de gang zijn, gaande zijnetwas in Gang bringen, setzen • (a) iets aanzetten; 〈 (b) figuurlijk〉iets op gang brengenetwas in Gang halten • iets aan de gang houdenin Gang kommen • op gang komen2 seinen letzten Gang tun • zijn laatste tocht aanvaarden〈formeel〉 jemanden auf seinem letzten Gang begleiten • iemand naar zijn laatste rustplaats brengeneinen schweren, bitteren Gang tun, gehen 〈ook figuurlijk〉 • een zware, moeilijke tocht ondernemenauf meinem Gang zur Schule • op (mijn) weg naar schoolder Gang zum Verfassungsgericht • het zich wenden tot, het in beroep gaan bij het Constitutioneel Hof3 ich habe noch einen Gang in die Stadt • ik moet nog even de stad in om een boodschap4 den dritten Gang einlegen • in de derde versnelling zetten〈figuurlijk〉 einen Gang zulegen • er een schepje (boven)op doen〈informeel〉 den Gang rausnehmen • de wagen in zijn vrij zetten〈figuurlijk〉 einen Gang zurückschalten • het kalmer aan doen, gas terugnemen8 toter Gang • dode, verloren gang————————Gang2〈m.; Gangs〉 〈scheepvaart〉1 ploeg————————Gang3〈v.; Gang, Gangs〉1 gang ⇒ bende
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.